Het tijdschrift de Psycholoog plaatste in augustus de afscheidsrede van Wilmar Schaufeli als hoogleraar Arbeids- en Organisatiepsychologie aan de Universiteit Utrecht. De 67-jarige, in mijn ogen, internationale koploper als het gaat om onderzoek naar burnout sluit daarmee zijn academische carrière af.
Frappant zijn zijn volgende woorden: “Er is al jarenlang een afvalrace aan de gang. Er is een sterke verschuiving van fysieke naar mentale belasting. Van steeds meer werknemers wordt klantgericht werken geëist. Werknemers worden bovendien geconfronteerd met bezuinigingen en flexibilisering. In personeelsadvertenties wordt steeds vaker de nadruk gelegd op het belang van sociale vaardigheden; je goed kunnen uitdrukken, in een team kunnen werken, en tegenslagen kunnen incasseren.”
Dit zijn alleen geen recente woorden van Schaufeli, maar woorden uit zijn oratie die de Volkskrant 25 jaar geleden kopte op haar voorpagina.
Dit lezend lijkt er niet veel veranderd te zijn over de afgelopen jaren. Dat wat wij ‘burnout’ noemen bestaat dus al heel lang. Alleen is het nu gehypet. Schaufeli zegt dat eigenlijk ook in zoveel woorden. Zo legt hij, als tegengeluid van wat er in de media vaak beweerd wordt, de nuance bloot dat er in principe geen burnout-epidemie heerst. Er is weliswaar een stijgende lijn in burnoutsymptomen onder werknemers, maar dit zegt niets over het daadwerkelijke aantal burnoutgevallen.
In verhouding tot andere Europese landen doen wij het in Nederland niet eens slecht. Gemiddeld voelt 1 op de 16 werknemers zich aan het einde van de werkdag geregeld uitgeput, tegen 1 op de 10 in Europa gemiddeld. Daarnaast blijkt meer dan 18 procent van de Nederlandse beroepsbevolking bevlogen te zijn tegen een Europees gemiddelde van 11 procent.